donderdag 30 september 2010

Er waren nog wel hoogtepunten

ALKMAAR – Van onze speciale correspondent. Door een eigenaardig voorval kon de voetbalwedstrijd Kolping Boys–R.K.V.V. Sint Clara uit Dirkswoud gistermiddag niet gespeeld worden. Aanwezig van de oranjezwarte geweldenaren uit Dirkswoud waren slechts de blonde aanvaller Henk Mes en middenvelder Peter van der Vaart, die zegt dat hij liever met Rafael wordt aangesproken. Beiden waren op eigen gelegenheid naar het Kolping Boys-terrein gegaan, en hadden geen weet van de toestanden in de bus, waarin zich de rest van het elftal bevond.
Wat was er gebeurd? De mentaal begeleider van Sint Clara, pastoor Engelbertus de Zeeuw (wiens adagium luidt: ‘Geen seks tijdens de wedstrijd!’), tevens voorzitter van de R.K.V.V. Sint Clara, had in de nacht vóór de wedstrijd iets gezien.
De pastoor: ‘In die nacht bevonden zich te half drie op het pleintje voor het Parochiehuis, en dat is recht tegenover de pastorie, vier mensen, drie van het vrouwelijk geslacht, één van het mannelijk. De mannelijke persoon was de trainer van het zo succesvolle team van R.K.V.V. Sint Clara, de heer Kobus Waterman. Wie de dames waren, kon ik niet zo goed zien, want zij hadden hun kledij uitgetrokken en lagen gebogen over het rozenhekje. Ik kon ze dus niet en face zien. Wat de vier daar deden, wil ik hier niet zeggen, want ik breng anderen maar op ideeën. Wel heb ik de volgende ochtend, de ochtend van de wedstrijddag, direct de heer Waterman zijn onmiddellijke ontslag aangeboden als trainer, welk ontslag na enig tegenstribbelen ook werd aanvaard.’
Toen de pastoor als mentaal begeleider van zijn jongens in de bus stapte en ook het team instapte, merkte men op dat er geen trainer was. Is ie ziek? luidde één der vragen die opkwamen bij de jongens.
De pastoor: ‘Toen zei ik: de heer Waterman is niet ziek, maar ontslagen wegens onwelvoeglijk gedrag. Wat voor onwelvoeglijk gedrag? vroegen de jongens. Toen heb ik ze uitgelegd wat ik had gezien, die nacht. Wauw, reageerden de jongens. Ze eisten de terugkeer van de heer Waterman, maar ik legde ze uit dat dat ontslag onomkeerbaar was. Daarop verklaarden de jongens in staking te gaan. Er was zelfs een groepje dat mij bedreigde, maar ik kon enige tijd later ontsnappen en de voorzitter van Kolping Boys bellen.’
De heer Verver, trainer van Kolping Boys: ‘Het is een schande! Dat er zomaar een collega van je wordt beschadigd, in het openbaar! Onze voorzitter kwam nog naar me toe, en die zei dat Kobus daar weg moest omdat hij een seksueel dier was. Een schande! Maar ja, zo gaat het in het hedendaagse voetbal.’

woensdag 29 september 2010

Godvèrdegodver verdwenen

Zojuist is, met stille trom, vertrokken: de Dirkswoudse beeldhouwer Cees van Dam (1960-2010). Een schok is door het dorp gegaan, en ook door beeldhouwend Nederland. Men zal zijn werk missen, en ook de persoon Cees van Dam.
Cees van Dam werd geboren als oudste zoon van Ineke van Dam. De vader  is helaas nooit bekend geworden. Ineke leidde een bestaan als morfiniste (‘Ik heb een zeer kalme jeugd gehad, mijn moeder vroeg mij nooit iets. Nooit! Zij was een heroïniste,’ aldus Cees). Na Cees kwamen er nog zijn broers en zuster Carin, Coos en Caesar, die allemaal bekenden van de politie zijn geworden.
Zo niet Cees! Hij ontworstelde zich van zijn achtergrond en ging op zijn achttiende jaar studeren aan de Rietveld Academie, te Amsterdam, en hij koos daar de afdeling: vrij beeldhouwen.
Pieter Monchius, leraar beeldhouwen: ‘Het was onmiddellijk al duidelijk met wat een ongelooflijk talent we te maken hadden. Hij stak boven alles uit. Om op zo’n jonge leeftijd al De puinhoop te kunnen produceren! Het deed ons echt versteld staan.’
Nadat hij, na slechts twee jaar Rietveld-onderwijs, cum laude afscheid nam van de school, trouwde hij met Anneke Klaver. Ze vestigden zich in Dirkswoud, aan de Noordervaart 126. Het huwelijk zou een kort bestaan leiden. Cees van Dam: ‘Anneke was gehoorgestoord. Ze kon niet tegen het geluid van het schrapen en slijpen van steen. Ik zeg tegen haar: dan moet je maar gaan. En ze ging.’
Het jaar erna werd Cees soms gezien, midden in de nacht, struikelend over zijn benen. Hij leed aan drankzucht. ‘Maar die heb ik getemd. Ik ben weer aan het werk gegaan. Hard aan het werk.’ Cees zocht nu zijn steenmateriaal bij de hunebedden, die rondom Dirkswoud staan.
De oude Dirkswoudse schrijver Fer de Graaf over Cees van Dam: ‘Hij leefde weer op tussen de hunebedden. Tussen de stenen waarmee hij mocht werken, die al millioenen jaren geleden waren achtergelaten. Een hoogtepunt was wel zijn serie De ijstijd, waarmee hij nationaal en internationaal doorbrak.’
Later geraakte Cees van Dam in diepe depressies. Zijn werken werden kleiner en kleiner. Er waren nog wel hoogtepunten (Het niets!), maar ze werden niet meer opgemerkt in de kunstwereld.
Lerares op Basisschool ‘De Oot’ te Dirkswoud, Maartje van der Naald, die Cees in de laatste jaren van zijn leven verzorgde: ‘Het was afgelopen met Cees. Hij beeldhouwde nog wel een beetje, maar je zag wel dat de geest eruit was. Het is goed dat hij gegaan is. Wat een verschrikkelijk leven kan een mens hebben. Als er complimenten over zijn werk kwamen, zei hij: dat is geweest, dat is over, dat is voorbij. Hij zal gemist worden in het straatbeeld.’

dinsdag 28 september 2010

Verder heb ik het nog niet kunnen ontcijferen

De provincie Drenthe staat bekend om zijn 52 hunebedden. De hunebedden rond het Noordhollandse Dirkswoud zijn minder bekend, hoewel het er veel meer zijn: 146 in totaal. In de jaren dertig zijn ze genummerd door archeologen: Di 01 t/m Di 146. U begrijpt nu meteen ook waar de Dirkswoudenaren hun keien vandaan halen.
Volgens diezelfde archeologen zijn de hunebedden rond Dirkswoud ongeveer even oud als de Drenthse. De stenen werden ongeveer 5000 jaar geleden op elkaar gestapeld. Door wie, waarom en hoe, dat kunnen we nog steeds niet met zekerheid zeggen.
Karel Olislager van de Dirkswoudse Archeologische Dienst (DAD) over de hunebedden: ‘Het is jammer dat het keiwerpen zo’n belangrijke sport is in Dirkswoud. Twee jaar geleden werd er een deksteen van Di 117 afgenomen en tot keien gesplitst. Daar gaat dan je werk, waar je de laatste negen jaar mee bezig bent geweest, naar de maan. Maar ja, je kunt de politie er niet op afsturen, want de politie heeft wel belangrijker dingen te doen dan hunebedden bewaken. Maar het was wel een ramp, hoor. Di 117 was een van de gaafste, nog overgebleven hunebedden. Op zijn deksteen, die nu dus helaas niet meer bestaat, stonden aan de onderzijde vreemde tekens, die wij bestudeerden. Kunt u het zich voorstellen, de hele dag liggend onder zo’n deksteen, en dat negen jaar lang? Ik kan me er soms nog over opwinden: waarom juist Di 117, denk ik dan. Had dan een andere steen gepakt! Het was een Steen van Rosetta voor ons, hunebedarcheologen. We waren een heel eind op weg met de ontcijfering van die tekens. Ik heb er natuurlijk nog wel foto’s van, en daar kun je het goed op zien, zoals bijvoorbeeld deze foto. Kijk, daar staat, en nog op rijm ook:    Onder de keien / Mag hij leien. / Hoofdman Lusferos. / Leve hoofdman Muklos! Het is toch zonde dat dat allemaal is verdwenen? De laatste twee jaar kom ik nauwelijks nog buiten, kan ik u wel vertellen. Ik zit nu de hele dag op het DAD-kantoor, ik zie geen daglicht meer. Ik zit nu die foto’s te ontcijferen, want die steen is godvèrdegodver verdwenen.’

maandag 27 september 2010

Onderwerp van mijn studiën

Ik ben vanochtend vroeg nog even naar Engelien de Vrede gegaan, ik heb nog even snel een kopje koffie met haar gedronken, ze woont op de Zuidervaart 28 te Dirkswoud. Morgen reist ze naar Kyushu (het zuidelijkste van de drie grote Japanse eilanden). Engelien studeert medicijnen, maar haar belangstelling reikt verder dan die van de meeste van haar mede-studenten.
Ik vroeg haar: ‘Wat denk je nu te bereiken op Kyushu?’
‘Op Kyushu worden de mensen bijna allemaal zeer oud. Honderd jaar is geen uitzondering.  Ze roken, ze drinken, ze bewegen weinig, wat een goed recept is voor vroege sterfte, maar nee, ze worden honderd, honderdtien jaar. Hoe kan dat. Welnu, daar heb ik een theorie over opgesteld, en die ga ik nu op Kyushu testen.’
‘Hoe luidt die theorie?’
‘Dan moet je eerst nog even weten van de dermaptera iaponica, de Japanse oorworm, die alleen op Kyushu voorkomt. Het is een kevertje niet langer dan het bovenste kootje van mijn pink, die net als de cicaden een aantal jaren ondergronds verblijven, en dan hupsakee met zijn allen naar boven komen. Vervolgens klimmen ze in de bomen (op de foto bij dit artikel ziet u drie dermaptera iaponica een boom inklimmen), ze eten van de bladeren van de boom en produceren zo een speciaal soort honingdauw. Volgens Het Boek der Levenden van  Okasu Mimamoto bevindt zich in de gehoorgangen van de ouderen te Kyushu oorsmeer met extracten van de honingdauw van de Japanse oorworm.’
‘Interessant, Engelien!’
‘Ja, en dat ga ik onderzoeken. Ik hoop een paar oorwormen te vangen en ik ga ook het oorsmeer van de ouderen te Kyushu onderzoeken. Als ze werkelijk oorsmeer hebben met de honingdauw van de oorworm, dan hoop ik ook uit te vinden hoe die honingdauw daar is gekomen.’
‘Dus: of die ouderen bijvoorbeeld onder die oorwormen bij de bomen hebben gestaan?’
‘Mijn Japans is nog niet honderd procent, maar wat ik erover gelezen heb, is dit. De inwoners van Kyushu gaan naar de bomen toe, klimmen in die bomen, vangen een paar oorwormen en tja, verder heb ik het nog niet kunnen ontcijferen.’
‘En die inwoners knijpen het oorwormpje dan leeg en gieten de honingdauw in hun oren?’
‘Het zou kunnen, het zou kunnen.’
‘En daarom worden die mensen zo oud?’
‘Dat ga ik nou juist onderzoeken.’

zondag 26 september 2010

Ik heb geen familie meer

Foto’s. Het meest onvriendelijke gezicht van Nederland is niet dat van Willem Holleeder of van Max Moszkowicz, maar van Marion Bloem, het spijt me. Ze moet eens een fotograaf opzoeken, die haar zegt: links staat het publiek, maar daar hoef je niet zo naar te kijken. Ook niet zo doordringend naar rechts kijken, alsjeblieft. Gewoon even ontspannen, da’s alles.
Er zijn van mijzelf zeer weinig foto’s gemaakt, na mijn veertiende jaar. In dat jaar (1967) reden mijn vader en moeder zich in hun oude, zwarte VW kapot tegen een muur bij Valence, Frankrijk. Mijn jongere zusje Lena en ik logeerden bij mijn opa en oma van moederskant. Toen we het nieuws hoorden van het overlijden van mijn ouders, zeiden mijn opa en oma: blijf maar hier. Ik zou ook niet geweten hebben waar we anders naar toe hadden moeten gaan: mijn vader en moeder waren allebei enig kind geweest, mijn opa en oma van vaderskant waren al dood. Meer familie hadden we niet dan die lieve oma en die ietwat tyrannieke geitenhouder van een opa.
Lena stierf, op zeer raadselachtige wijze, drie jaar later. De politie vond strychnine in haar bloed, of zoiets. Mijn opa stierf niet veel later door kanker, mijn oma ging een paar jaar later. Toen ik twintig was, had ik geen familie meer.
Ik bleef in het huisje van mijn opa en oma wonen (daar woon ik nog steeds). Ik stopte met die stomme kinderspelletjes (brandjes stichten, kikkers en katten ontleden etc.), ik ging mij bekwamen in de Nederlandse taal en werd zetter bij de plaatselijke drukkerij. Ik haalde ook mijn rijbewijs en kocht een witte Citroën Berline. Jawel, dat is dezelfde auto waarin ik nu nog steeds door het prachtige Noordhollandse landschap rijd! Toen ik dertig was, raakte ik in de WAO. Mijn depressiviteit was een te groot obstakel geworden voor een regelmatige werkkring, zal ik maar zeggen.
Ook op mijn dertigste jaar ontdekte ik Dirkswoud, dat ik tot onderwerp van mijn studiën heb gemaakt. Een mens moet toch iets doen, nietwaar. Men moet zich vastbijten in een onderwerp, en men moet dat onderwerp niet meer loslaten. Als een hond een stuk touw voor zijn kop ziet zwieren, dan probeert hij dat stuk touw ook in zijn bek te krijgen. Grrrauw!!

vrijdag 24 september 2010

Tot mijn grote genoegen

Ik heb geen familie meer — allen zijn overleden — en ook zeer weinig vrienden, dus ik ging op mijn verjaardag (de 24ste september jongstleden) naar café Amperzat op de Noordervaart 194, het café dat op de zijmuur aan de buitenkant het &-teken heeft staan. Toen ik Joop de Bruin, de barkeeper, eens vroeg naar de betekenis van dit logo, zei hij: ‘Neem nog maar een borreltje.’
Het was rustig in het café, omdat de meeste jongens aan het trainen waren voor de eerstvolgende keiwerpwedstrijd. We zaten met zijn vieren: mevrouw Josje de Waal, de heren Grouw en Van de Wetering en ikzelf.
Ik vertelde het gezelschap dat ik jarig was en tracteren zou, waarop de heer Grouw voorstelde om met zijn vieren een potje te gaan dobbeljassen. Uiteraard deed ik mee, gezelligheid kent geen tijd. Ik had het spel al eens eerder gespeeld en wist dus hoe het ging. Ik zal het even uitleggen.
De vier spelers zijn Zuid, Noord, Oost en West. Zuid en Noord spelen tegen Oost en West. Er zijn 32 kaarten in het spel: de 2, 3, 4, 5, 6, 7, de boer en de aas van de vier kleuren. Elke speler krijgt dus acht kaarten.
De puntentelling is: 1 punt voor de zes cijferkaarten, 2 voor de boer en 11 voor de aas. De troefboer echter is 20 punten waard. Verder lijken de regels op het bekende klaverjassen, dus ook de 20 of 50 punten roem tellen, en de roem voor bijvoorbeeld vier zevens is 100 punten, evenals de roem voor vier azen. De roem voor vier boeren is 200 punten.
Het aardige van het dobbeljassen is dat er twee aparte dobbelstenen in het gebruik zijn. Een vierkantige dobbelsteen, met daarop de vier kleuren van het kaartspel (harten, ruiten, schoppen, klaveren). En een achtkantige dobbelsteen, waarop 2, 3 enz. tot en met aas.
Voor elk spelletje worden beide dobbelstenen gegooid. Stel dat er harten 6 wordt gegooid. De speler die die harten 6 in zijn kaarten heeft, mag uitkomen en moet, samen met zijn maat, meer dan de helft van de punten halen.
Er worden 16 spelletjes gespeeld, waarna het totaal van de punten worden opgeteld en er een winnend en een verliezend koppel is.
Ik weet niet of het toeval was, maar tot mijn grote genoegen wonnen de heer Grouw en ik bijna alle spelletjes. Vooral Josje de Waal spekte ons, wat de heer Van de Wetering tenslotte van kwaadheid deed ontploffen. Hij zei, na 16 spelletjes: ‘Ik moet weg! Ik ga, godverdomme!’

donderdag 23 september 2010

Jij schrijft die brief

Mijne Heren,
Tot mijn grote genoegen — ik ben weliswaar geen inwoner van Dirkswoud, maar ik bezoek uw lieflijke dorp vaak, rijdend in mijn comfortabele, witte Citroën Berline. Afgelopen maandag was ik nog in uw gemeente, in verband met de feestelijke voorbereidselen voor het keiwerpen. Er werd op die maandagmiddag een kei geworpen (helaas!) naar één der feestvierders, waarschijnlijker leek het mij dat die kei geworpen werd ‘zomaar ergens naar toe’ en dat die kei voornoemde feestvierder bij toeval op het hoofd trof. Hij werd geworpen vanuit ongeveer de richting waar ik stond. Ik stond achter een tien- of twintigtal andere feestvierders. Ik heb niet gezien wie de kei gooide. Ikzelf kan het niet gedaan hebben, want waar zou ik zo een kei vandaan moeten hebben gehaald? Uit de keientros, zult u zeggen. Maar daar stond ik ver vanaf, zeker vijftig meter. De keientros wordt ook nog eens goed bewaakt door de dames Van der Star en Molenbeek. Bovendien is mijn werparm onlangs gebroken en in het Medisch Centrum Alkmaar gezet, zoals u op bijgaande foto kunt constateren. Dus: a) waar haal ik een kei vandaan? en b) hoe zou ik die kei moeten hebben geworpen? Met mijn linkerarm, zult u zeggen. Maar ik ben compleet éénarmig, heren! Ik veeg mijn billen af met mijn rechterhand, ik schrijf met mijn rechterhand, ik eet met mijn rechterhand. Ik doe alles rechts. Dus ik kan die kei nooit geworpen hebben, en zeker niet gericht geworpen hebben naar één der feestvierders. Die ik overigens in het geheel niet ken, ik heb zijn naam wel horen roepen: Ambrosius ter Vogel, of iets van die orde. Maar ik was het dus niet — tot mijn grote genoegen neemt u het onderzoek naar de moord of doodslag op genoemde Ter Vogel serieus. Het is goed om te weten dat de politie actief is in Dirkswoud, en dat men zich veilig kan wanen in uw prachtige dorp. Uiteraard blijf ik beschikbaar als getuige in deze zaak, maar veel meer dan wat ik u in dit schrijven heb verteld, weet ik niet.
Een vriendelijke groet van
uw Ben Hoogeboom.

woensdag 22 september 2010

Een te gemakkelijk doelwit

Als u hier klikt en daar de naam ‘Engelbertus’ intikt, dan krijgt u Angilbertus van Keulen en Engelbrecht Terborg (een van de martelaren van Alkmaar) te zien, maar een Heilige Engelbertus is er niet. Wie wil daar verandering in aanbrengen? Pastoor E. de Zeeuw van de St. Clarakerk te Dirkswoud.
Uit zijn preek van afgelopen zondagochtend: ‘Beminde parochianen, in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, amen. Stilte, godverdomme! Wat wij hier in onze parochie nodig hebben, is een heilige. Een man die wij kunnen vereren, stilte!, die wij kunnen aanroepen als wij in de hoogste nood zitten. Een man — en ik zeg dit met de grootste bescheidenheid, ik buig voor u — een man zoals ikzelf. Engelbertus.
Wie wel eens gekeken heeft in een heiligenboekje, zal daar de naam Engelbertus niet tegenkomen. Daar barst het van de Jacobs en de Johannussen. Geen Engelbertus. Dat gaan wij, gelovigen van Dirkswoud, veranderen.
Nu wil het hoofdbestuur van onze kerk in het Vaticaan iemand wel zalig en daarna heilig verklaren, maar dan moet het wel gaan om iemand die een wonder heeft verricht. Ook moet hij een christelijk leven hebben geleid. Voor wat dat laatste aangaat: een christelijk leven heb ik zeker geleid. Ecce homo. Stilte! In saecula saeculorum.
We moeten ook een wonder hebben, en dat wonder hebben we. Meneer Kees Wulp, staat u eens op. De heer Wulp was vroeger hardloper, zoals u allen weet, en hij kreeg onlangs een abces in zijn rechterbeen. Het been zou geamputeerd moeten worden, volgens de heren doktoren. Maar hij kwam naar de pastorie en vroeg om hulp. Waar of niet, Kees? (De heer Wulp knikt van ja.) Ik heb toen het rechterbeen van de heer Wulp gezegend en ik heb de plaats van het abces met wijwater besprenkeld.  Lieg ik, Kees? (De heer Wulp schudt van nee.) Ga even in het middenpad staan, Kees, en doe je broek omlaag. Dan kunnen de mensen zien dat je been niet is geamputeerd. Stilte!
Doe je broek maar weer omhoog, Kees, en ga naar je plaats terug. Bij God is alles mogelijk, dat is nu wel duidelijk. Ik weet zelf ook niet wat ik precies gedaan heb, maar ik heb wel gebeden: God, laat dat rechterbeen van Kees Wulp, uw trouwe dienaar, niet verloren gaan. Alstublieft!
Dus dat wonder hebben we ook, en nu moet ik een schrijver hebben die deze hele geschiedenis in een nette brief kan opsommen, in een brief aan paus Benedictus XVI. Die brief moet maar in het Duits geschreven worden, want dat verstaat de paus. Wie kan dat? Steek uw handen maar op. Oké, Marcel, jij schrijft die brief.’

dinsdag 21 september 2010

Hij heeft hen veel ongeluk gebracht

De 44 jaar oud geworden Dirkswouder dikzak Albertianus de Vogel is gistermiddag overleden. Niemand treurt om hem. Zijn ouders niet, het dorp niet, de buitenstaanders ook niet. Niemand. Hij was een vervelende, vette kwast, zijn gehele leven lang. A mentally retarded son-of-a-bitch, zou ik zeggen, als ik Engels kon spreken.
Behalve in het besmeuren van auto’s (zoals mijn witte Citroën Berline, in 1983) was hij ook goed in het doen ontstaan van caféruzies. Joop de Bruin, houder van café Amperzat aan de Noordervaart 194, weet ervan mee te praten: ‘Ik praat nooit slecht over mijn gasten, want dat doe ik niet. Maar Albertianus was wel speciaal, al is iedereen voor mij gelijk, natuurlijk. Als Albertianus aan de bar zat, dan wist je: dat wordt vechten straks. Hij lispelde iets met zijn linkerbuurman over de vrouw van zijn rechterbuurman. Vervolgens lispelde hij met zijn rechterbuurman over zijn linkerbuurman, en dan was het knokken. Albertianus keek daar dan trots naar. Maar ik moest het dan oplossen met mijn honkbalknuppel!’
En zo ging het elke keer. Waar Albertianus was, daar werd geknokt of daar werden hete tranen vergoten. Tot gistermiddag.
Ik was speciaal naar Dirkswoud gereden in mijn comfortabele, witte Citroën Berline, voor de jaarlijkse Keien Inzamelings Middag, die steeds op de derde maandag van september wordt gehouden. Die keien worden gebruikt voor het mooie spel van het keiwerpen. De keien worden dan ook gesplitst of baaidroid (bijgeslepen) en gewogen, totdat ze het juiste gewicht hebben van 10 of 5 kilogram per stuk. De gehele Dirkswouder bevolking was aanwezig, en ook Albertianus was er. Hij is uiteraard nimmer raper geweest, want met zijn vette gestalte zou hij een te gemakkelijk doelwit zijn. Hij is ook nooit als toeschouwer aanwezig geweest bij het keiwerpen. ‘Te gevaarlijk,’ zal wel zijn laffe excuus zijn geweest.
Nu stond hij daar in de menigte, toen er plotseling een kei van 10 kilogram door de lucht vloog en op wiens hoofd belandde die kei? Op de met zijn handen in zijn broekzakken staande, niets vermoedende Albertianus de Vogel. Hij was onmiddellijk dood, een ambulance werd zelfs niet besteld. Hij wordt donderdag begraven. Eind goed, al goed.

maandag 20 september 2010

Het is inmiddels zo lang geleden

Dirk de Vrome (1126-1184) werd tijdens zijn leven, en nog lang erna, ook wel Dirk de Idioot genoemd. Hij was geboren met een ‘lam lincker oogh’, wat waarschijnlijk betekende dat hij eenzijdig blind was, en met een mentale retardatie, waardoor de verstandelijke vermogens zich niet met de normale snelheid ontwikkelden en ook nooit een normaal niveau bereikten. Hij was de oudste zoon van Graaf Dirk VI van Holland en Sophia van Rheineck. Hij heeft hen veel ongeluk gebracht.
Volgens de beschrijvingen van hofschrijver Desiderios (wie noemt zich nu Desiderios?) was hij een ‘quaatwillent mannekijn’, met wie geen land viel te bezeilen. Toen in Hasselt (Belgisch Limburg) een augustijner klooster werd opgericht, werd Dirk daarheen gezonden (1136), maar ook daar kon men hem niet de baas, en hij keerde na een jaar weer terug in de boezem van de eigen familie. Hij werd wel Dirk de Vrome genoemd, na dit jaartje klooster.
Het moet een groot geluk voor het graafschap Holland worden genoemd dat niet Dirk maar zijn jongere broer Floris III de graaftitel kreeg, na het overlijden van zijn vader. Er zijn brieven van de hand van Dirk de Vrome bekend, gericht aan paus Alexander III, waarin hij voorstelt een Orde van Alessandrianen te stichten (uiteraard onder zijn eigen leiding), die zich zou gaan bezighouden met het ‘kuisen van waereltse geleeghenheeden’. Het verbranden van drinkgelegenheden, hoerenhuizen, huizen van marktkooplieden etc., bedoelde hij. Het is er gelukkig niet van gekomen.
Dirk de Vrome is nooit gehuwd geweest. Wel zijn nog enige beschrijvingen overgebleven van betrekkingen die hij had met Anna van Dirxwoude, een ‘sinnigh kint’. Wij weten niet of dat ‘sinnigh’ verstandig betekent of iets anders.
In 1182 werd hij door zijn broer Floris III tot Graaf van Hoorn benoemd (waarschijnlijk om van alle ruzie en herrie af te zijn), in 1183 gaf hij Dirxwoude de stadsrechten, waarom zijn Anna hem had verzocht, en in 1184 stierf hij. God hebbe zijn ziel.

zondag 19 september 2010

De Aardappelrellen in Dirkswoud

De Aardappelrellen van maandag 15 mei 1922 waren kort, hevig en verwoestend. Wat vooraf ging. Iedereen kent wel de Opperdoezer Ronde, een geweldig lekkere aardappelsoort die alleen goed wil groeien op de zavelrijke gronden rond de dorpen Opperdoes en Dirkswoud. Deze aardappel is een vastkoker met een dunne, gele schil en met weinig zetmeel en veel vitamines en hoogwaardige eiwitten. Een delicatesse. Als je ’m kookt, kun je volstaan met wat gesmolten boter erbij.
In april 1920 besloten twee Dirkswouder tuinderszoons (Gundert en Wiert van der Peet) op een bakfiets naar de aardappelgronden rond Opperdoes te rijden. Daar stalen ze een bakfiets vol aardappelplanten, en daarmee gingen ze terug naar Dirkswoud. Daar werden ze in de grond gezet en twee jaar later was er een grote oogst Dirkswouder Ronde op komst.
Dit was niet naar de zin van de Opperdoezers. Op 15 mei 1922 kwamen ze in de vroege ochtend met 20 of 25 man naar Dirkswoud. Ze vernielden de gehele oogst door de planten met knollen en al uit de grond te trekken, op een hoop te gooien en ze in brand te steken.
Dit vuur werd natuurlijk opgemerkt door de Dirkswoudenaren, ze stormden erop af. Een vechtpartij ontstond (er viel één dode, er waren ook vele gewonden) en tijdens de woeste achtervolging door het dorp sneuvelden nog vele ramen.
Dus zo komt het dat er geen Dirkswouder Ronden bestaan. Het is inmiddels zo lang geleden dat ook de Dirkswoudenaren u de Opperdoezer aardappelen van harte aanbevelen.

vrijdag 17 september 2010

Het nieuwe lid

Het nieuwe lid van de Genealogische Vereniging Dirkswoud (GVD), Koert Zwemmer, wil eens rustig gaan uitzoeken hoe het nu zit.
‘De toestand is deze. Mijn vader heette Gerard Zwemmer. Hij leefde van 1925-1986. Hij was enig kind. Mijn moeder was Annie Klaver (1927-1989). Tot zover is alles zeker en duidelijk. Niets aan de hand. Maar we gaan een generatie terug. Mijn oma van vaderskant heette Gonnie de Koning, ze leefde van 1901 tot 1974. Haar man heette Gerrit Zwemmer, en die leefde van 1898 tot 1922. Hij overleed tijdens de Aardappelrellen in Dirkswoud, en dat klopt, die waren in mei 1922. Gerrit had geen broers, alleen maar twee zusters. Dus hoe kan dat nu? Grootvader dood in 1922. Drie jaar later wordt mijn vader geboren, en die heet toch Zwemmer. Hoe kan dat?’
Ga dat maar eens kalm uitzoeken, Koert. Ondertussen vertel ik het verhaal van Gonnie de Koning (1901-1974).
Gonnie was een slim kind, maar ze leefde in een tijd waarin er aan slimheid, vooral van meisjes, nog geen aandacht werd gegeven. Ze moest op haar 14e jaar gaan werken in de melkzaak van De Boer. Ze stond achter de toonbank in de winkel. Daar ontmoette ze Gerrit Zwemmer, in 1919. ‘Bent u huwbaar?’ zouden zijn eerste woorden zijn geweest. Een jaar later waren ze getrouwd.
Gerrit was een kerel die vooruit wou in de wereld, en ze openden het nog steeds bestaande hotel-restaurant Zwemmer aan de Noordervaart 202. Het hotel-restaurant liep meteen goed, vooral door Gonnie’s slimheid en zorgzaamheid. 
In mei 1922 overleed inderdaad Gerrit: hij stond aan de kant van de weg te kijken naar de rellen, kreeg een klap, viel en was dood. Dit was voor Gonnie niet een aanleiding om het hotel-restaurant nu maar te sluiten. Integendeel: ‘Zwemmer blijft bestaan!’ De zaak bleef maar groeien en groeien.
In 1924 ontmoette ze Arnold van der Poel, die toentertijd ‘de dorpsschavuit’ werd genoemd. Ze raakten verliefd op elkaar, het kwam zelfs zo ver dat Arnold kwam wonen in het hotel-restaurant. Gratis uiteraard, want liefde maakt blind. Arnold was een vechtersbaasje en moeilijkhedenzoeker, en in 1927 moest hij het veld ruimen.
Het is zéér waarschijnlijk dat Gonnie bij het aangeven van haar zoon Gerard op het gemeentehuis wat kleine corruptie heeft gepleegd. De achternaam werd Zwemmer. Het is ook zéér waarschijnlijk dat de achternaam eigenlijk Van der Poel moest zijn, en dat jij dus, Koert, een nazaat bent van dorpsschavuit Arnold van der Poel.

donderdag 16 september 2010

In de middeleeuwen ging dat dus heel anders

Aanwezig
De heren E. de Zeeuw (pastoor), G. Dekwaadsteniet, B. Montferrier, K. Gravemaker, C. de Wild en mevr. I. de Groot zijn aanwezig. Niemand heeft afgezegd.


Notulen
Geen op- of aanmerkingen op de notulen van de vorige vergadering.


Woord van welkom
Pastoor E. de Zeeuw richt zich tot mevr. I. de Groot, het nieuwe lid. Hij heet haar welkom.


Woorden van condoléance
Pastoor E. de Zeeuw gedenkt de helaas overleden heer D. Kraats, de voorganger van mevr. I. de Groot als lid van de kerkeraad. ‘Gedachtig zij de Heer. Het leven van Dirk was lang en zegenrijk.’
De heer K. Gravemaker voegt hieraan toe: ‘Wij willen U, o Heer, bedanken dat wij zo lang van Dirk’s gezelschap hebben mogen genieten.’


Bouw nieuwe St. Clarakerk
Pastoor E. de Zeeuw: ‘De oude kerk heeft voldaan, er moet een nieuwe komen.’ Hij richt zich tot mevr. I. de Groot, wier man een aannemingsbedrijf bezit. Kan er zo snel mogelijk een offerte voor een nieuw te bouwen kerk komen? Mevr. I. de Groot zegt dit toe.
Kan die offerte er dan vóór de volgende vergadering zijn? Mevr. I de Groot: ‘Uiteraard.’
Pastoor E. de Zeeuw overhandigt haar de bouwtekeningen, die vol aantekeningen en krassen zitten. ‘Die heb ik niet gemaakt, die zijn van de Hand van God,’ verklaart pastoor E. de Zeeuw.
De heer K. Gravemaker vraagt naar de plaats van de nieuwe kerk. Pastoor E. de Zeeuw antwoordt hierop: links van de oude kerk en de pastorie. Moet er dan ook niet tegelijk een nieuwe pastorie gebouwd worden? Dit is niet nodig, zegt pastoor E. de Zeeuw, de oude pastorie voldoet nog steeds.


Slotgebed
De dame en heren bidden voor het welslagen van de bouw van de nieuwe St. Clarakerk.

woensdag 15 september 2010

‘Roest ruist!’

In het atelier van beeldend kunstenaar Johan Kopweelders zijn we maar één dag per jaar welkom, maar dan loopt het ook storm op de Zuidervaart 245. Johan is een autodidactisch kunstenaar die werkt het met materiaal ijzer.
‘IJzer is het spannendste materiaal dat er is,’ zegt Johan, ‘want het roest zo snel. In de 19e eeuw bouwden ze in Engeland ijzeren bruggen. Die zouden wel eeuwen blijven staan, dachten ze. Er is er geloof ik niet één meer van over. Allemaal weggerot, weggeroest. De tijd is sterker dan het ijzer.’
Op de dag dat we dit jaar in zijn atelier mochten langskomen — zondag 11 juni, het is elk jaar weer een andere dag en een andere datum, ‘om los te komen van de beknellende regelmaat,’ zoals Johan zegt — waren er zo’n twintig mensen, die ook allemaal een kopje koffie van Johan kregen, geschonken in ijzeren kommen van verschillend formaat, sommige met een oortje, andere met een grote handgreep, weer andere met helemaal niets. ‘U moet de roest weer leren smaken,’ zegt Johan, ‘want dat hebben wij moderne mensen verleerd sinds de middeleeuwen. U eet wel spinazie voor het ijzer dat uw lichaam nodig heeft, maar in de middeleeuwen ging dat dus heel anders.’
Daarna deed Johan een deur open en kwamen we in het eigenlijke atelier, in het midden waarvan een enorm ijzeren beeld stond, temidden van hamertjes, mokers, messen, trappen, een steigertje e.d.
‘Raadt u eens wat dit is?’ vroeg Johan aan de menigte.
‘Is het... eh, abstracte kunst?’ zei een mevrouw.
‘Nee hoor. Niks abstracts aan. Dit is het beeld dat voor de zaak van kapper Hoestal zal komen te staan. Het heet Haardracht. Ziet u het nu?’
Ik zag wat het was: een ijzeren kapsel van wel drie meter meter omvang en drie meter hoogte. Het leek een beetje op het kapsel van koningin Beatrix.
Terwijl Johan verder ging met uitleggen, besloot ik mijn gedachten te wijden aan zijn zeer grote collectie messen. ‘De meeste komen van mijn Zeeuwse voorouders,’ zou Johan later zeggen, ‘het zijn echte werkmessen, ik zou niet zonder ze kunnen.’

dinsdag 14 september 2010

Dat moeten we eerst bestuderen

Pier Hanink van IJzerhandel Hanink (Oosterzij 39) is er zeker van: de gemeentelijke subsidie op hekken gaat verdwijnen. ‘Het is jammer dat we nooit een PvdA in Dirkswoud hebben gehad, die hebben we altijd verketterd. En terecht natuurlijk, het socialisme. Als ze al bestaan zouden hebben, dan zou je er alleen in de grootste nood mee moeten samenwerken. Maar nu is het me toch wat, met het CDA,’ zei Hanink vanochtend.
De heksubsidie spoorde de mensen aan, hun erfafgrenzingen op tijd te vernieuwen. Sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw werden er formules gebruikt zoals ‘Roest ruist!’ en ‘Berg uw spullen op als uw hek niet tenminste 2.50 m hoog is!’
‘We moeten,’ zegt de heer Hanink, ‘met het CDA niet teveel naar rechts draaien. Niet teveel naar de misdadigheid, bedoel ik. Daarmee bedoel ik niet, dat we nu zomaar naar links moeten draaien, maar we moeten ons niet in de misdadigheid schikken. Een hek voor je deur, dat is een normaal iets. En ik hoor nu al tekenen uit de Dirkswoudse samenleving: geef ons onze hekken! Daar sluit ik mij graag bij aan.’
De voorzitter van de CDA-fractie in de gemeenteraad, de heer Antonissen, geeft desgevraagd het volgende antwoord: ‘Het bezwaar van de heer Hanink kennen wij. Wij hebben nog helemaal geen besluit genomen over de hekkensubsidie, maar het ligt begrotingstechnisch wel heel moeilijk. Wij kunnen de centjes maar één keer uitgeven, zoals u weet. Keuzes, die moet je maken.’
‘Dus die hekkensubsidie gaat eruit.’
‘Nee, dat heeft u mij niet horen zeggen.’
‘Oh?’
‘Ik zei alleen maar dat het — wellicht — financieel een te groot offer zou blijken te zijn.’
‘Dus als u dat kunt oplossen, dan...’
‘Ook dat heeft u mij niet horen zeggen. Ik zeg: laat ons alle problemen eerst eens oplossen, en daarbij de hekkensubsidie serieus bekijken.’
Het CDA aan het woord, kortom. De hekken zullen verdwijnen.

zondag 12 september 2010

Het debat hierover moet nog beginnen

Volgens de Wet Gemeentelijke Herindeling, die in Den Haag al aangenomen is in de jaren negentig, voor zover ik weet, is het nu ook de beurt aan Dirkswoud en De Kaagsteeg om samen te gaan. Er leven veel bezwaren in Dirkswoud tegen dat samengaan.
Ten eerste gelooft men niet, maar laat ik eerst een beschrijving van De Kaagsteeg geven. De Kaagsteeg ligt twee kilometer ten zuiden van Dirkswoud. ‘Het ligt dus niet in,’ aldus vele Dirkswoudenaren, ‘maar buiten Dirkswoud.’ De Kaagsteeg is een gehucht dat nog geen 300 inwoners telt, oorspronkelijk was het een heerlijkheid van de heren Van Blaks. Toen de laatste Van Blaks stierf, in 1863, werd het een zelfstandig dorp met een eigen gemeentehuis.
Zoals veel Amsterdammers een beetje neerkijken op Haarlem en de Haarlemmers, zo kijken de meeste Dirkswoudenaren neer op De Kaagsteeg. De algemene opinie in Dirkswoud: ‘Vechtersbazen, allemaal in een uitkering, maar ze rijden wel in Mercedessen.’ Dat de Kaagstegers vechtersbazen worden genoemd, vindt misschien zijn oorsprong in de vele vechtpartijen die plaatsvinden tijdens de Dirkswouder kermis (die steeds plaatsvindt in het eerste weekend van september), en in de vele ruiten die tijdens de kermisdagen worden ingegooid, hoewel Schilder Minder daarover niet klaagt. Hij heet Minder, Joop Minder. Hij zet ook uw nieuwe ruiten erin.
Hoe het ook zij, er schijnt een zeker lager moreel besef te zijn in De Kaagsteeg. Dat kan ook komen doordat in De Kaagsteeg bijna niemand gelovig is, in tegenstelling tot Dirkswoud, waar bijna iedereen het katholieke geloof aanhangt.
Er moeten nog gemeentelijke debatten plaatsvinden, in zowel de gemeenteraad van Dirkswoud als in die van De Kaagsteeg. De Kaagsteeg is zonder meer voor samenvoeging. Dirkswoud twijfelt nog, want hoe zal het dan gaan met de stadsrechten van Dirkswoud. Wethouder A. Braas, die binnenkort naar Den Haag zou gaan om dit heikele punt daar te bespreken: ‘Dirkswoud an sich is een stad. Een stadje. Volgens de regeling in het jaar 1183 met Graaf Dirk van Hoorn. Toen heeft Dirkswoud stadsrechten gekregen. Als Dirkswoud nu groter zou worden, dan weet ik het nog niet zo direct. Dus dat moeten we eerst bestuderen.’

Ze spelen wat, ze dartelen wat

Dierenwinkel De Kariboe (u vindt deze winkel op de Zuidervaart 137 in het landelijke Dirkswoud) loopt een stuk minder goed dan ze verwacht hadden. Het komt door de geringe aanvoer van laboratoriummuizen. Die muizen worden niet gekocht door meisjes die van muisjes houden, ze worden gekocht door mensen die slangen houden. Pythons. En daarvan zijn er nogal veel in Dirkswoud.
Een paar jaar lang is het de gewoonte geweest voor de katholieken van dit dorp om de python te redden van de ondergang (door de wereldwijde uitroeiing van hun natuurlijke leefgebied). Daar speelde De Kariboe handig op in — als ze het bericht zelf al niet verspreid hadden — en zo is het gekomen dat vele Dirkswoudse huishoudens nu een halve kamer gevuld hebben met terraria met daarin twee of drie pythons.
De remedie die De Kariboe nu uitprobeert, is een grootschalige invoer van grootoorspringmuizen, maar ‘dat wil nog niet erg lukken op Schiphol,’ zegt Arnold Heuvemaker van De Kariboe. Het is inderdaad een vreemde soort op de Nederlandse weiden, maar wat zou dat schelen als ze als voederstof gebruikt zouden worden?
Arnold is een zaak begonnen tegen de Nederlandse staat, om een beperkt aantal grootoorspringmuizen toe te laten, mits zij worden gebruikt als voedsel voor pythons e.d., en nergens anders voor.
Natuurlijk is daar de gehele pythonhoudende bevolking van Dirkswoud zeer vóór. Jacob Bruinsma (eigenaar van een terrarium met diverse pythons): ‘Wat kèn daar nou tegen zijn? Niks toch? Je haalt een muis van buiten, omdat je zelf geen muizen meer hep. Wat is daar nou tegen? Bovendien. Je haalt een muis van buiten, die daar geen deel van leven heeft. Die muizen leven daar in de woestijn, meneer! Laat daar de regering zich eens over beraadslagen. De Gobi woestijn, dan heeft zo’n muis toch een veel beter leven bij ons, in het westen? Toch? Wat hoort zo’n grootoorspringmuis daar nou? Die hoort niks in de Gobi! Het is veel beter als dat soort dieren hier komen, en de kans krijgen om werkelijk iets te doen met hun oren. Zo zie ik dat.’
Het debat hierover moet nog beginnen in de Tweede Kamer.

zaterdag 11 september 2010

Wen er maar vast aan

‘Wen er maar vast aan,’ zei boer Barend Lolkema, die woont op de Oosterzij 2, in het uiterste noordoosten van het landelijke Dirkswoud. Zijn boerderij is een tamelijk vervallen kop-hals-rompboerderij. Hij houdt nog wat kippen en ter bescherming van die levende have zet hij elke avond strikken uit rond zijn boerderij, want ‘ik weet de vos te lopen’, zoals Lolkema je op samenzweerderige toon mededeelt. ’s Ochtends vroeg haalt hij die strikken weer weg, want dan loopt ‘de vos’ er niet meer
Lolkema is opstandig, hij vertrouwt zijn medemens lang niet altijd. Hij bekritiseert zijn dorpsgenoten voortdurend. Hij bekritiseert iedereen en wee je gebeente als je op die kritiek antwoordt: ‘Het valt toch wel mee?’ Het valt namelijk nooit mee.
Telkens als ik in Dirkswoud ben, ga ik even naar Lolkema om een doosje verse eieren. Afgelopen maandagochtend probeerde ik zijn erf op te lopen, maar ik kwam met mijn linkerbeen in een strik terecht. Het deed flink zeer, Lolkema kwam direct op me af, en zei: ‘Wen er maar vast aan, want de vos loopt nu ook overdag rond. Dus ik heb nu een 24/7 bescherming nodig voor mijn kippen.’
Hij gaf me een doosje eieren, en zoals gewoonlijk bepraatten we de dagelijkse dingen.
‘Gisteren was er weer zo’n promecessie,’ begon hij deze keer. ‘Daar loopt dan de pastoor onder zo’n luifel te schitteren, met de hele bevolking erachter. Een toeterfanfare zat er ook weer bij, met natuurlijk de hele jeugd meemarcherend. Ik vind dat allemaal best, hoor, maar vlakbij mij moeten ze overstappen in de boâte en gaan ze de Noordervaart op. Een hele beweging is dat. De mooiste boât is natuurlijk voor de pastoor, dus die wijdt hij in. En terwijl hij bezig is die boât in te wijden, lopen er een paar kinderen mijn erf op. Kinderen vind ik nog het minst erg. Ze spelen wat, ze dartelen wat. Nietwaar? Plotseling hoor ik een ijselijke kreet. Eén van die kinderen was in een strik gelopen. Net als jij daarnet. Ik erop af. De pastoor stopt ook met zijn rituelen, die komt er ook op af. En ik probeer hem nog af te weren, maar hij stormt mijn erf op, en ja hoor. Hij loopt ook in een strik. Zo heb je altijd wat.’

woensdag 8 september 2010

Gee fou ontgaa haa

Juist dit weekeinde is het pensioen van Johanna van der Vlaai gekomen. Haar opvolger als corrector bij De Dirkswoudenaer is: Gerard Klever, een nog zeer jonge medewerker. We hopen dat hij zijn werk even goed zal doen als Johanna het al die jaren heeft gedaan.
We hadden een gesprek met Johanna. Ze woont op de Noordervaart 215, een kleine woning op de eerste verdieping.
- Ik ben nooit verliefd geworden, nee. Ik ben altijd alleen geweest. Geen hond die zich met mij bezig hield. Er is ooit wel een kans geweest, maar de man spelde murw als murv, en dat sloot de deur. De man was ook verder onverdraaglijk, hoor. Hij zei bijvoorbeeld: zullen wij tweeën eens wedden, en dan had hij weer een weddenschap. Of dan had hij weer het idee om samen te gaan bridgen. Weet u, ik kan ook helemaal niet tegen blonde mannen.
- Zelf bent u blond. Of blond geweest, tenminste.
- Ja, maar een man moet zwart haar hebben. Naar zwart neigend tenminste.
- Nog steeds?
- Ja, nu mag hij wel grijzend haar hebben. Grijs, golvend haar.
- Dank u.
- Uw haar was toch zwart vroeger?
- Het was zwart, ja.
- Dat meen ik me tenminste te herinneren. Knappe jongen, dacht ik altijd.
- Ik had u wel eens ontmoet op het ijs, in 1962 of ’63. Toen waren we allebei nog heel jong en heel verlegen. Dus toen kwam het er niet van, zal ik maar zeggen.
- Dat herinner ik me niet meer.
- En die trouwerij van uw neef John of Johan, een jaar of twintig later?
- Johan. Vlerk van een jongen. Anja is trouwens al van hem gescheiden en dat verbaast me niets. Een man moet ook een voornaam van één lettergreep hebben: Max, Ben, Koos, Piet, Klaas, Joop, Gert, Iep. Dat je hem binnen kunt schreeuwen: ‘Max! Eten!’ Als hij Karel of Sytze heet, dan gaat dat minder makkelijk.
- Dat is jammer.
- Hoezo?
- Ik heet Gerard.
- Daar maak ik Grard van. Wen er maar vast aan.

maandag 6 september 2010

Enkele leden van de redactie

De Goede Dirkswoudenaer werd opgericht in 1896 door de heren Pieter Kroft en Anton Kruyenaar (nog steeds bekend van het rijmpje: ‘Kroft en Kruyenaar maken geen fout in De Goede Dirkswoudenaer’). De krant verkortte in 1946 zijn naam door het Goede eruit te halen omdat, zoals de toenmalige redactie het verwoordde: ‘Wij niet willen pochen op het werk onzer krant in de voorbije oorlogsjaren.’ En inderdaad, het kantoor van de krant fungeerde in de Tweede Wereldoorlog als een adres waar verzetslieden en Joden terecht konden wanneer zij onderduik zochten.
Tegenwoordig is het uiteraard een modern bedrijf. Wij stellen u graag enkele leden van de redactie voor.

Bert Koper
Hoofdredacteur sinds 1972. Van 1962 tot ’65 was hij een bekend keiwerpraper, totdat hij door een hoofdblessure afscheid van zijn sport moest nemen. Hij spreekt nog steeds moeilijk, maar blijft een geweldige hoofdredacteur, die met zijn luidkeels uitgesproken ‘Rrroeien!!’ poogt de roeisport in Dirkswoud ingevoerd te krijgen.

Karel van Vlaanderen
Adjunct-hoofdredacteur sinds 1984. De man die uiteindelijk de beslissingen neemt: nemen we dit stuk wel of niet op. Een autoriteit. Een man die zijn zaakjes kent. Beoogd opvolger van Bert Koper. Zijn kwaliteit moge blijken uit een artikel dat hij al in 1993 in De Dirkswoudenaer publiceerde: ‘De kwade gloei van het internet.’

Johanna van der Vlaai
De opmaakredactrice en correctrice. Gee fou ontgaa haa, en bovendien zorgt ze voor de bloemetjes op het kantoor!

Sjaak Poort
Redacteur sportzaken met een grote kennis van het keiwerpen. Ook heeft Sjaak goede kennissen in het voetbal, met name bij eredivisionist FC Den Haag, waar hij geregeld dingen oppakt zoals: ‘We zullen ze eens wat laten ruiken!’

Frits ten Hemelen
Politiek redacteur. Hij heeft zich tijdens de formatie van het rechtse kabinet niet daarmee bemoeid (‘Een kansloze missie’), maar met de interne bewegingen bij D66, die hij omschreef als: ‘Links of rechts. Het maakt ons geen donder meer uit.’

Kees Klamer
Puzzleredacteur en nog steeds keiwerper (raper). Als u zijn puzzles wilt oplossen, zoekt u het liefst naar woorden als ‘communio’ of ‘sacristie’ en dergelijke. Kees is zeer katholiek, hij gelooft ook dat het raperschap hem behoedt voor vreemde invloeden.